SV | Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David tien duizend gegeven, doch mij hebben zij [maar] duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn. |
WLC | וַיִּ֨חַר לְשָׁא֜וּל מְאֹ֗ד וַיֵּ֤רַע בְּעֵינָיו֙ הַדָּבָ֣ר הַזֶּ֔ה וַיֹּ֗אמֶר נָתְנ֤וּ לְדָוִד֙ רְבָבֹ֔ות וְלִ֥י נָתְנ֖וּ הָאֲלָפִ֑ים וְעֹ֥וד לֹ֖ו אַ֥ךְ הַמְּלוּכָֽה׃ |
Trans. | wayyiḥar ləšā’ûl mə’ōḏ wayyēra‘ bə‘ênāyw hadāḇār hazzeh wayyō’mer nāṯənû ləḏāwiḏ rəḇāḇwōṯ wəlî nāṯənû hā’ălāfîm wə‘wōḏ lwō ’aḵə hamməlûḵâ: |
Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David tien duizend gegeven, doch mij hebben zij [maar] duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David tien duizend gegeven, doch mij hebben zij [maar] duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!